maandag 13 februari 2017

GOEDE HONDEN EN SLECHTE MENSEN?

Al zolang er mensen bestaan worden er wereldwijd kinderen gepest, mensen vermoord, en bijten honden mensen. Alleen bleef de berichtgeving beperkt tot de regio.
Berichten die doorverteld en/of vermeld worden in de (social) media zijn vaak niet zo objectief zijn als ze lijken. Kleine (bijt)incidenten worden opgeblazen tot ongekende grootte of - subtiel - veranderd om wat voor vage reden dan ook. Stigmatiseren is van alle tijden. Bagatelliseren ook.
Bij het verspreiden van berichten speelt emotie een grote rol. Zeker tegenwoordig in de (not so) social media. 


Vroeger was alles beter….?
Toen mijn ouders jong waren, rond de tweede wereldoorlog, waren er ook ‘moeilijke honden’. Dikwijls waren het ‘valse’ herderachtige die toehapten en er waren regelmatig incidenten/-tjes met erfhonden. Ook die kleine ‘valse’ pincher of poedel van je oude tante zette altijd wel bij iemand de tanden in hand of broek. Een gescheurde broek of hondenbeet oplopen, haalde niet de krant. En reuen die op straat onderling een robbertje knokten? Daar keek niemand van op, werd hooguit een emmer water overheen gegooid. Schade? Ach, dat heelt wel weer.

Wellicht stond men er toen minder emotioneel in. Je had simpelweg goede en slechte honden. Een te ‘valse’ hond werd - gewoon - afgemaakt of sleet zijn leven aan een ketting buiten, in ieder geval had je zelf niet zo dom moeten zijn het erf op te gaan, of die hond te aaien. Een gewaarschuwd mens...

Erfhonden werden op het erf gefokt en gekocht door mensen met een erf die een erfhond zochten. Jachthonden werden gefokt en gekocht door mensen die jaagden. Waakhonden belandden niet op een flatje driehoog-achter met als enig doel beste vriendje van je kind te worden.
Niet dat je geen fijne band met je hond kon hebben hoor, maar je leerde als kind, soms door ervaring, dat er Lieve en Valse honden bestonden. De hond van buurman Zus was aardig en die van buurman Zo was niet te vertrouwen. Sterker nog, je wist dat buurman Zus áltijd rothonden had en buurman Zo altijd lieve. Je beslissing ergens wel of niet een pup te kopen was vaak rationeel. Je kende, al dan niet via via, de ouderdieren én de fokker. 
Natuurlijk waren er ook de nodige oeps-nestjes. Immers, honden gingen vrijelijk de hort op en castreren was nog geen gemeen goed. Ongewenste puppies bleken nooit te bestaan...

Je moest van goede huize komen om een echte rashond (dus mét papieren) te bemachtigen. Af en toe kon je een miskleun stamboomhond (fout vlekje of oor) voor minder krijgen, als die al het levenslicht mocht blijven zien. Look-alikes (‘rashonden’ zonder papieren) werden niet bewust gefokt, laat staan geïmporteerd uit Oost Europa.

Toepoels was een bekende naam in de kynologie en bleek niet alleen – bezien vanuit onze huidige kennis – een vooruitziende blik te hebben maar ook échte liefde voor (ras)honden. 
Boekjes over hondentraining waren boekjes over De africhting van den hond.

Honden aten nog met de pot mee, brok en blik was in ontwikkeling. De bench bestond nog niet; pups gingen vaak gelijk in hun hok, kennel, bijkeuken, dan wel schuur in voor de nacht of het alleen thuisblijven. Kwestie van even hun gejammer negeren. Om zindelijk te worden duwde hun neusje, niet vrijwillig, door de ontlasting. Een opgerolde krant deed je hond sidderen. Alleen bij zo’n vreemde excentrieke hondendame sliepen hondjes in bed. Men dacht er het zijne van.

In 1950 telde Nederland zo’n tien miljoen mensen, bestonden de meeste huishoudens uit complete gezinnen, niet allemaal met auto (laat staan twee), snelwegen waren er nog niet en waren er nog weinig dames die buiten de deur werkten - of Facebookten ;-)  

Toen ik jong was, rond 1970, hadden sommige vriendjes en vriendinnetjes een hond. Ik kon er alleen maar van dromen. Mijn ouders hadden niets met viervoeters én als overtuigende argument: 'we werken allebei de hele dag'. 
‘In de stad en/of als je geen tijd hebt neem je geen hond’ was een gebruikelijk argument.

In het straatbeeld zag je vele bastaardjes, retriever/setterachtige, ‘enge’ herders (met rechte ruggen), ‘valse’ bouviers, ‘truttige’ poedels, bijtgrage pinchertjes, doezen, keffende keesjes, fokjes en Bijkes, een enkele Mops, chagrijnige Pinkienees (pekinees) of Duitse (toen nog Deense) dog. Wilde je extra stoer doen dan nam je een Dobermann (nog met 'Pinscher' als achternaam) met-zonder oren en staart. Lassies (Schotse herders), Rijst-met-krentenhonden (101 Dalmaten) kwamen en gingen. De vraag naar betaalbare (stamboomloze) 'rashonden' steeg, broodfok werd een feit. Engelse Cockerspaniels werden - te - hot (Rode Cockersyndroom), Berner Sennenhonden ook - zij kregen zelfs een tijdelijk fokverbod (‘73-74).

Border Collies, Aussies, Beagles, sledehonden, berghonden (kuddebewakers) en vechthonden/powerbreeds zag je in ons kikkerlandje niet of nauwelijks. Zelfs nog geen Russeltjes! Sjieke vrienden van ons hadden een Afghaan - de enige stamboomhond die ik kende. 
Honden mochten zichzelf vaak nog uitlaten, het was de tijd van de autoloze zondagen.

Als je serieus met je hond wilde trainen kwam je óf bij een ex-politieman uit of bij De Kynologen Club. Hoewel: het gros van de KC’s was in die tijd alleen toegankelijk voor de ‘Happy Few’, honden mét stamboom.
De eerste Witte herders kwamen in het straatbeeld rond eind jaren tachtig, en waren dikwijls erg schuw. Het was ook in die tijd dat de kleine pittige paardenhondjes (Jack Russells, toen nog één met de Parson) en de Boomers populair werden in Nederland.

(Social) Media
Onze eerste hond die ik zelf kocht, in 1989, vond ik in de Telegraaf. In de zaterdageditie stonden altijd honderden advertenties van diverse nestjes, wát een keuze!
De Vogeltjesmarkt in Antwerpen was al berucht, maar toch aantrekkelijk. Wie kan al die schattige, zielige, pups weerstaan? Hondenhandel werd een lucratieve business. Het chippen werd ingevoerd, en ik herkende op mijn hondenschool de pupjes van de (nog steeds actieve) broodfokker uit de regio Nijmegen nog lang aan hun groene inkt-oren. 

Door diverse dodelijke incidenten met Pitbulls en Mastino's werd de RAD - pitbullwet - van kracht (1993-2008). In dezelfde tijd werd het label Rage Syndroom op vrijwel iedere, om wat voor reden ook, agressieve Golden Retriever geplakt. 
Herplaatsers verkreeg je via kennissen of uit het asiel. Marktplaats bestond nog niet.

Mijn honden destijds kregen afwisselend diner en brok, en op advies van de dierenarts ook nog een schep Gistocal. Barfen (zelf samenstellen) werd wel gedaan, maar heette nog niet zo. Het woord ‘glutenintolerantie’ kende niemand


Martin Gaus, de man van Dierenmanieren, was hot. Boekjes van Ruud Haak en Loes van den Bogaard – zijn kynologische ‘tegenhangers’ - waren er zeker ook, maar zij misten blijkbaar das Gewisse Etwas. Al was mijn eerste leesvoer, eind jaren 80, van Eberhart Trumler en Evert Jan Ter Burg (Honden Natuurlijk) omdat ik vooral zocht naar informatie over gedrag – met betrekking tot mijn ‘lastige’ Malamute.

Meer en meer kwam er publiekelijk besef over socialiseren en trainen. Goede of slechte honden bestonden niet meer.
Voorheen was trainen niet moeilijk: je beloonde simpelweg goed gedrag met Braaf en verkeerd gedrag befoeide je, al dan niet versterkt door een tikje met de hand, een slag met het uiteinde van de riem of een ruk aan – uit de politiehondentraining overgewaaide - slipketting. Martin leerde ons dat honden wolven waren, en dat zij elkaar in de nek beten. Ook leerde hij ons kijken naar gedrag; wat doet'ie met zijn staart? En kregen honden, naar aanleiding van de gedragstest, stempels als Doldrieste Allemansvriend, Angstig Agressieve of Dominante hond. Je leerde Baas worden én wat je hond, dat type, nodig had. 
Van honden serieus je job maken, werd – mede door Martin – langzaamaan populair.

Halverwege de jaren 90 kwam de ommezwaai: slipketting aan de wilgen. We gingen clickeren, trainen en belonen al a dolfijnentrainster Karen Pryor. De focus verplaatste zich van 'verkeerd' naar gewenst gedrag.

Mogelijkheden zijn eindeloos?
Huidige rashonden? Keuze te over! Voor elk wat wils, van geDoodelde kruising tot Breedbekkikker, zoveel mensen zoveel wensen. Exoten - keurig aangepast aan hun verweghabitat -, Designer Breeds (dure kruisingen) en honden in kleuren en vormen waar kunstenaar Dali alleen van durfde dromen, zijn tegenwoordig voor iedereen verkrijgbaar. De mogelijkheden zijn eindeloos, als je maar betaalt. 3000 euro of meer wordt gemakkelijk neergelegd voor viervoeters in een nóg uniekere kleur of nog kleiner poppenhuisformaat. Gewoon omdat het kan.

Het argument van mijn ouders (‘we werken allebei dus het kan niet’) hoor je niet zo vaak meer; je koopt een bench, investeert in ‘anti-verveelspeelgoed’, en hondenuitlaatdiensten zijn net zo gewoon als een crèche voor je kind. En anders is er altijd nog de anti-blafband. Of medicatie - om emoties niet te voelen.

Trainingsmethodes en hulpmiddelen te over. De een zegt: ‘Als je maar baas bent, een échte alfaleider, dan zal hij luisteren’ (en huiveren). De ander zegt: ‘Straffen mag niet, dat maakt hem bang, met voer en een klik gehoorzaamt hij ook’. Dan zijn er ook nog allerlei andere manieren, Do as I do, sociaalleren, met en zonder lekkers en met of zonder (ogenschijnlijke) straf. Zoveel mensen zoveel manieren. 

Toch lijken er meer problemen dan ooit. Ligt De Waarheid, zoals altijd, in het midden? Of is het niet zo simpel?


‘Slechte honden bestaan niet, slechte eigenaren wel’, is al jaren een geijkte kreet. Afgezien van het woordje ‘slecht’ - net zoals ‘vals’ -, is een gangbare huidige gedachte dat alle honden met een soort blanco harde schijf geboren worden. Waarbij alleen de input van de eigenaar bepaalt hoe die schijf eruit gaat zien… Oneindige Maakbaarheid lijkt, mede door de inspanningen van alle tv- en social mediagoeroes, een feit. Als je maar op De Juiste Wijze traint wordt iedere hond een engel. (en anders: als je maar Het Juiste Voer geeft).

Zou het... misschien - ook - zo zijn dat tegenwoordig een ander soort hond de Nederlandse huishoudens onveilig maakt, en ook een ander type eigenaar honden onveilig maakt? 

En we honden houden vanuit een andere motivatie dan vroeger? Huisje, (boompje) auto en flatscreen, kindje, beestje?
Is de drempel tot het kopen van een hond tegenwoordig, ondanks alle waarschuwingen, niet veel lager? Is er nog een gevoel voor dieren en natuur? Beseft men soms überhaupt wel wát men in huis heeft? 
Misschien zijn júist door alle informatie, die rijkelijk voor handen is, de bomen door het bos niet meer zichtbaar? Of lijkt gezond verstand niet gezond meer.
Misschien kan niet iedere hond zich voegen in een druk gezin, en/of in een omgeving waar simpelweg zijn roots niet liggen? Waar hij zijn leven mag slijten tussen bench en hondensportveld? Kortom, álle passen van onze geliefde huisgenoot - al dan niet met liefde - gemanipuleerd en beperkt worden? Krijgen honden nog de kans zich, al dan niet samen met soortgenoten, honds te gedragen? 

En... Heel misschien heeft onze huidige, meer emotionele, kijk ook gezorgd voor het fokken met, en in stand houden van, minder ‘geschikte’ dieren? Worden honden nog geselecteerd op sociaalvaardig gedrag of gaan kleurtjes en vorm voor functie? Met als gevolg te veel ongezonde honden en ‘onfunctioneel’ gedrag? 


Misschien... zijn dier én mens niet zo plooibaar, als men denkt of hoopt. Zit er toch een grens aan mogelijkheden en maakbaarheid?